4e column van Co
"Een man, een plan en een ramp"
.png)
Door Co van Liere
Op een managementcursus in Genève heeft een Indische goeroe mij geleerd om anders naar de dingen in het leven te kijken. We spraken over 'managing', een tak van sport die je snel oud maakt. Hij vroeg mij, met glimoogjes boven een grijze baard, om vanuit die context het woord 'managing' nog eens te bezien maar het kwartje viel niet. Het is een simpele verschuiving: 'man-aging', ofwel 'het verouderd een mens'. Het kwam weer bij me boven toen we afgelopen maand een debat voerden over de ‘paradox van een duurzame haven”. Anders naar de dingen kijken, dacht ik, terwijl de havenmensen genoegzaam hun oogkleppen poetsten als waren het de gouden oorijzers van het vrouwtje van Stavoren.
De Rotterdamse haven is een juweeltje, de “via regia” voor goederen naar en van Midden-Europa en we zijn er trots op. Het is goed voor vele arbeidsplaatsen en daar waar we toegevoegde waarde kunnen creëren door de goederenstroom te bewerken (zoals ruwe olie naar brandstoffen, polymeren en chemicaliën) verdienen we er goed geld mee. Maar louter economisch gezien is een dergelijk activiteit voor Europa zowel een zegen als een ramp. De bewerkte olie wordt voor transport en verwarming in de totale keten maar voor ca 10-20% nuttig gebruikt. Dat betekent dat we van elke geïmporteerde ‘barrel’ 80% of meer weggooien waardoor de oliehaven economisch dus eigenlijk een gapend continentaal gat is. En ook voor een duurzame samenleving zijn de geïmporteerde en gedistribueerde ‘barrels’ het paard van Troje.
Als we nadenken over een ‘duurzame haven’ dan zullen we dat vanuit een totaal nieuw concept moeten doen. Een concept dat recht doet aan het havenbestaan in een duurzamere wereld, dat meer toegevoegde waarde creëert en dat blijvend hoogwaardig werk schept voor de toekomst. Geen incrementele verbetering met wat efficiënter gebruik van energie of CO2 afvangen en ondergronds opslaan. Want doorgaan op de oude voet betekent dat de ‘Gouden Poort’ van Europa net als die van Jeruzalem op termijn zal worden dichtgemetseld. Een dergelijk slag naar duurzaamheid is niet eenvoudig te maken maar het kan. Een mooi voorbeeld is de glastuinbouw in Nederland. Glastuinbouw en duurzaamheid leken net als bij de haven een paradox. Maar de oplossing is even elegant als verbluffend als je maar anders naar de dingen durft te kijken.
De glastuinbouw was een energieslurper van jewelste, maar dat kon en mocht want het aardgas werd feitelijk geconverteerd in tomaten en die brachten economisch meer op dan het gas. Toen kwam de fase van de warmtekracht koppeling (wkk) met een tweede product naast de tomaten, namelijk elektriciteit. De restwarmte en CO2 waren ‘gratis’ voor de tomaten. Nu ontstaan gesloten kassen die door opslag van zonnewarmte vrijwel geen energie meer verbruiken en een opbrengst hebben die 10-15% hoger ligt als eerst. Dat vereist wel nieuwe kennis want de tuinder moet werken op een nieuw setpoint voor optimale productie. Maar met aangepaste opleidingen kan de kenniseconomie tot praktische kennis voor onze economie worden gemaakt.
Om zo’n slag te kunnen maken zijn drie dingen nodig: een man, een plan en een ramp. Voor de glastuinbouw was het Frans Hoogervorst, een boegbeeld van postuur en de juiste man op het juiste moment op de juiste plaats. De ramp was ook duidelijk: de gasprijzen rezen de pan uit en het werd onbetaalbaar om nog op de gangbare wijze te telen. Het plan is even simpel als uitvoerbaar: de zon schenkt jaarlijks 3 maal de hoeveelheid benodigde energie voor onze kasproducten. Het vereist andere technologie (hoogwaardige warmtepompen en simpele opslagsystemen voor laagwaardige warmte) maar het kan en het werkt. In Huissen heeft een project 3 jaar gedraaid en in Bleiswijk is inmiddels een Informatie & Demonstratie Centrum (IDC) ingericht met nog 3 proefkassen. Vele hectares nieuwe kassen zijn of worden op dit moment volgens de nieuwe inzichten ingericht waardoor deze branche in 2020 duurzaam kan zijn .
Een dergelijk slag moet ook door de haven te maken zijn. Je zou dan zorgvuldig moeten analyseren hoe een duurzaam achterland eruit komt te zien en welke producten in de ‘source-to-service’ keten noodzakelijk zijn. Als het transport overgaat naar plug-in hybride automobielen en de warmtevoorziening naar elektrische warmtepompen dan moet je niet ongebreideld olieproducten blijven doorvoeren. De “all electric society” is op komst en vanuit die visie moet een productstroom met grotere toegevoegde waarde en een duurzaam karakter worden gerealiseerd. Het kan, maar om zo’n echte veranderingsslag te kunnen maken zijn als gezegd een man, een plan en een ramp nodig. Maar ..... het mag natuurlijk ook een vrouw zijn.